afzichtelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afzichtelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑf'sɪxtələk/
Woordafbreking
  • af·zich·te·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wanstaltig’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
  • Afgeleid van het verouderde afzicht (lelijkheid) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen afzichtelijkafzichtelijkerafzichtelijkst
verbogen afzichtelijkeafzichtelijkereafzichtelijkste
partitief afzichtelijksafzichtelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

afzichtelijk

  1. zo lelijk dat men de neiging heeft de blik elders te richten
    • Ik dat ongeluk liep hij een afzichtelijke brandwond op. 
    • afzichtelijk en corrupt. Financial Times-columnist Martin Wolf had een maand geleden maar twee woorden nodig om het komende bewind-Trump te typeren, tijdens een publiek interview in Amsterdam. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzichtelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.