agglomeratie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  agglomeratie    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ag·glo·me·ra·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opeenhoping’ voor het eerst aangetroffen in 1926 [1]
  • Naamwoord van handeling van agglomereren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agglomeratie agglomeraties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deagglomeratiev

  1. grote stad met de daaraan vastgegroeide steden en dorpen
    • Rabat, de hoofdstad van Marokko, heeft bijna 600.000 inwoners, de agglomeratie rond de twee miljoen. (Joram Bolle NRC 13 maart 2016)  
Synoniemen
  1. stedelijk gebied
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord agglomeratie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.