aid

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  aid    (hulp, bestand)
  • IPA: /eɪd/
enkelvoud meervoud
aid aids

Zelfstandig naamwoord

aid

  1. hulp
    «They sent aid after the disaster.»
    Ze stuurden hulp na de ramp.
vervoeging
onbepaalde wijs to  aid 
he/she/it  aids 
verleden tijd  aided 
voltooid
deelwoord
 aided 
onvoltooid
deelwoord
 aiding 
gebiedende wijs  aid 

Werkwoord

aid

  1. helpen, steunen, ondersteunen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.