aim

Engels

vervoeging
onbepaalde wijs to  aim 
he/she/it  aims 
verleden tijd  aimed 
voltooid
deelwoord
 aimed 
onvoltooid
deelwoord
 aiming 
gebiedende wijs  aim 

Werkwoord

aim

  1. richten
  2. streven naar
    «What are you aiming for?»
    Waar streef je naar?
enkelvoud meervoud
aim aims

Zelfstandig naamwoord

aim

  1. doel, oogmerk
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.