arbusto

Esperanto

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Latijnse arbustum
  enkelvoud meervoud
nominatief   arbusto     arbustoj  
accusatief   arbuston     arbustojn  

Zelfstandig naamwoord

arbusto

  1. struik


Spaans

enkelvoud meervoud
arbusto arbustos

Zelfstandig naamwoord

arbusto m

  1. (plantkunde) struik, heester
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.