archimandriet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  archimandriet    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɑrximɑnˈdrit/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ar·chi·man·driet
Woordherkomst en -opbouw
  • via kerkelijk Latijn archimandrita van Oudgrieks ἀρχιμανδρίτης (archimandrítès)[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord archimandriet archimandrieten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dearchimandrietm

  1. (religie) in het Oosters christendom de benaming voor de overste van een klooster of van een groep kloosters (aartsabt)
     Tekenend voor het gebrek aan empathie met het gewone volk onder de landheren en hoge geestelijken zijn Tsjechovs verslagen van zijn bezoeken aan gravin Orlova-Davydova en de archimandriet van het schatrijke Davydovklooster, die iedere medewerking weigeren.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord archimandriet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact , ISBN 9789045024875
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.