baksel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  baksel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bak·sel
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bakken met het achtervoegsel -sel.
enkelvoud meervoud
naamwoord baksel baksels
verkleinwoord bakseltje bakseltjes

Zelfstandig naamwoord

hetbakselo

  1. datgene wat gebakken is of wordt
    • Zij hield haar baksel goed in de gaten door het raampje van de oven. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord baksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.