beamer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid: [A]  beamer    (hulp, bestand)
  • IPA: [A] /'bi:mər/
[B] /bə'amər/
Woordafbreking
  • [A] bea·mer
  • [B] be·a·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beamer beamers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[A]debeamerm

  1. projector voor elektronische beelden van computer, dvd, televisie enz.
    • In alle klaslokalen van de school zijn digiborden met beamers aanwezig. 
Synoniemen
  1. videoprojector

Zelfstandig naamwoord

[B]debeamerm

  1. instemmer, bevestiger
     Nimmer, bij voorbeeld, had zijne oude baker eerbiediger toehoorder en getrouwer beämer harer duizend en een spook- en tooversprookjes aangetroffen dan bij den lieven Johannes.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord beamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Petrus de Wacker van Zon [= Bruno Daalberg]
    “Jan Perfect of De weg der volmaking, vertoond in het leven en de zonderlinge lotgevallen van een voornaam wijsgeer” (1834 - derde druk), J. Immerzeel Jr., Amsterdam, p. 17 op dbnl.org
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.