bebos

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bebos    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·bos

Werkwoord

vervoeging van
bebossen

bebos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bebossen
    • Ik bebos. 
  2. gebiedende wijs van bebossen
    • Bebos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bebossen
    • Bebos je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bebos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
bebos
bebos
volledig

Werkwoord

bebos

  1. overgankelijk bebossen
    «Dis 'n gebied wat bebos moet word.»
    Dit is een gebied dat bebost moet worden.


stellend attributief
bebosbeboste

Bijvoeglijk naamwoord

bebos

  1. bebost
    «Dis 'n beboste gebied.»
    Dit is een bebost gebied.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.