attributief

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  attributief    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑtrɪbʏˈtif/
Woordafbreking
  • at·tri·bu·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van attributie met het achtervoegsel -ief
  • afgeleid van het Franse attributif of daarvoor van het Latijnse 'attributivum'
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen attributiefattributieverattributiefst
verbogen attributieveattributievereattributiefste
partitief attributiefsattributievers-

Bijvoeglijk naamwoord

attributief

  1. toekennend, toeschrijvend, toedelend
  2. de eigenschap hebbend van een attribuut of fungerend als attribuut
  3. (taalkunde) bijvoeglijke bepaling, attribuut (woordgroep die een eigenschap definieert van een gerelateerd element)
    Een groot huis.
    In deze zin staat groot vóór huis, dus is groot hier attributief.
    Het huis is groot.
    In deze zin staat groot ná huis, dus is groot hier predicatief.
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord attributief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
78 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.