bedden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bedden    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɛdə(n)/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈbɛdə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈbɛdə(n)/
Woordafbreking
  • bed·den
Woordherkomst en -opbouw
  • bed met de uitgang -en

Zelfstandig naamwoord

debeddenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bed
     Onbewust keek hij direct naar de twee ligbedden naast hem waarop hij min of meer de tweeling verwachtte. De bedden waren echter leeg.[1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedden
bedde
gebed
zwak -d volledig

Werkwoord

bedden

  1. onovergankelijk (verouderd) bed(den) opmaken
  2. overgankelijk (verouderd) in bed leggen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord bedden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

bedden

  1. meervoud van bedde

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

bedden

  1. meervoud van bedde
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.