bedenkelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bedenkelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈdɛŋkələk/
Woordafbreking
  • be·den·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bedenken met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-

Bijwoord

bedenkelijk

  1. op een wijze die van enig bedenk, van twijfel of van bezorgdheid blijk geeft
    • Hij schudde bedenkelijk met het hoofd. 
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bedenkelijkbedenkelijkerbedenkelijkst
verbogen bedenkelijkebedenkelijkerebedenkelijkste
partitief bedenkelijksbedenkelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

bedenkelijk

  1. wat bezorgdheid of afkeuring opwekt
    • De toestand is en blijft dus zeer bedenkelijk. 
  2. wat het gevolg is van afkeuring en zorgen
    • De chef keek zeer bedenkelijk naar de prestaties van zijn personeel. 
     ‘Hoe was je dag? ’Ze haalde haar schouders op. ‘Ging wel. Heel normaal, eigenlijk.’ Jeroen knikte bedenkelijk.[1]
     Hij had de bedenkelijke uitdrukking op haar gezicht goed op waarde geschat.[1]
Verwante begrippen
Typische woordcombinaties
  • De zaak is zeer bedenkelijk.
  • van bedenkelijk niveau
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bedenkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.