berekenend

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  berekenend    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈrekənənt/
Woordafbreking
  • be·re·ke·nend

Werkwoord

vervoeging van: berekenen
verbogen vorm: berekenende

berekenend

  1. onvoltooid deelwoord van berekenen
  • naamwoord van handeling brekenen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen berekenendberekenenderberekenendst
verbogen berekenendeberekenendereberekenendste
partitief berekenendsberekenenders-

Bijvoeglijk naamwoord

berekenend

  1. zorgvuldig en goed nadenkend
    • Een kramp in zijn linker hamstring, iedere keer dat hij wilde versnellen, maakte dat Nageeye vanaf 32 kilometer ‘berekenend’ had moeten lopen. [1] 
  2. (pejoratief) alleen maar denkend aan het eigenbelang
    • Het Openbaar Ministerie rekent het hem zwaar aan dat hij na de overval kleding en schoenen wisselde en alsnog drugs ging kopen. „Dat komt berekenend over”, zei de aanklaagster. Ze eiste een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan tien voorwaardelijk en H. dient zich aan tal van voorwaarden te houden. [2] 
    • S. deed dat onder meer met een camera die hij op de wc tussen de toiletrollen had verstopt. De slachtoffertjes waren 4 tot 10 jaar oud. De man, die volgens deskundigen een pedofiele en urofiele stoornis heeft, liet de meisjes gehurkt op de toiletbril plassen terwijl hij intussen stiekem opnames maakte. De rechtbank noemde dat ‘berekenend’. [3] 
     Het was de kunst om koel en berekenend te werk te gaan, wisten ze.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord berekenend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.