bestraffen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
bestraffenbestraffend
bestraffingbestraft
Uitspraak
  • Geluid:  bestraffen    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈstrɑfə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·straf·fen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bestraffen
bestrafte
bestraft
zwak -t volledig

Werkwoord

bestraffen

  1. overgankelijk straf uitdelen aan iemand
    • De ondeugende jongen werd bestraft. 
     Of. . . Jezus, mens! Hou toch op met die idiote redeneringen, bestrafte ze zichzelf.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bestraffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.