betamelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  betamelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /bə'tamələk/
Woordafbreking
  • be·ta·me·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gepast’ voor het eerst aangetroffen in 1296 [1]
  • afgeleid van 'betaam' (stam van het werkwoord betamen) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen betamelijkbetamelijkerbetamelijkst
verbogen betamelijkebetamelijkerebetamelijkste
partitief betamelijksbetamelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

betamelijk

  1. fatsoenlijk
    • Hij gaf mij een betamelijk antwoord. 
Verwante begrippen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord betamelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.