bevreesdheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bevreesdheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·vreesd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bevreesdheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debevreesdheidv

  1. het bang zijn; het vol vrees zijn
     Zijn bevreesdheid gold overigens niet de tegenstander, maar zijn eigen fitheid. Ronaldo stond de afgelopen drie weken aan de zijlijn vanwege een hamstringblessure en maakte woensdagavond zijn rentree.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord bevreesdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Ronaldo was "beetje bang" voor pijn” (Donderdag 24 april 2014, 09:40), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.