bezetten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bezetten    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈzɛtə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·zet·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘innemen, vervullen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van zetten met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezetten
bezette
bezet
zwak -t volledig

Werkwoord

bezetten

  1. overgankelijk in gebruik hebben zodat iemand anders er geen gebruik van kan maken
    • De stoel is bezet door die meneer. 
     Hier had ze de ruimte, aangezien Jeroen de stoel bezette die schuin tegenover de driezitsbank stond.[3]
  2. overgankelijk, (militair) de macht in een gebied overnemen door er een dominerende strijdmacht te vestigen
    • In 1968 werd Tsjechoslowakije door de Russen en hun bondgenoten bezet. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bezetten

bezetten

  1. meervoud verleden tijd van bezetten
    • Wij bezetten. 
    • Jullie bezetten. 
    • Zij bezetten. 

Gangbaarheid

  • Het woord bezetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.