bezoldigen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bezoldigen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·zol·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘salaris geven’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
  • afgeleid van het Duitse besolden (met het voorvoegsel be-) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezoldigen
bezoldigde
bezoldigd
zwak -d volledig

Werkwoord

bezoldigen

  1. overgankelijk salaris geven aan
    • De baas bezoldigde de medewerker. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bezoldigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.