bezorger

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bezorger    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈzɔrɣər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·zor·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de werkwoordstam van bezorgen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bezorger bezorgers
verkleinwoord bezorgertje bezorgertjes

Zelfstandig naamwoord

debezorgerm

  1. (beroep) een persoon die iets bezorgt
    • De bezorger kwam het pakketje brengen. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bezorger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.