bloeier
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bloeier (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bloei·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bloeier | bloeiers |
verkleinwoord | bloeiertje | bloeiertjes |
Zelfstandig naamwoord
de bloeier m [1]
- iets dat of iemand die bloeit
Hyponiemen
- droogbloeier, laatbloeier, maandbloeier, vroegbloeier
Gangbaarheid
- Het woord bloeier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bloeier" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.