bois

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  bois    (hulp, bestand)
  • IPA: /bwa/
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Via Volkslatijn *boscus, mv *bosci, uit Oudfrankisch *bosk,[1] verwant aan Nederlands bos, Middelnederlands bosch.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bois     le bois     bois     les bois  

Zelfstandig naamwoord

[A] bois m

  1. bos
  2. hout
Uitdrukkingen en gezegden
een kater hebben
  • croix de bois, croix de fer
erewoord!
wollige taal, politieke clichétaal

Werkwoord

[B] bois

  1. eerste persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van boire
  2. tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van boire
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van boire

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.