bois
Frans
Uitspraak
- Geluid: bois (hulp, bestand)
- IPA: /bwa/
Woordherkomst en -opbouw
- [A] Via Volkslatijn *boscus, mv *bosci, uit Oudfrankisch *bosk,[1] verwant aan Nederlands bos, Middelnederlands bosch.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bois | le bois | bois | les bois |
Zelfstandig naamwoord
[A] bois m
Uitdrukkingen en gezegden
- avoir la gueule de bois
een kater hebben
- croix de bois, croix de fer
erewoord!
wollige taal, politieke clichétaal
Werkwoord
[B] bois
Verwijzingen
- ↑ bois (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.