botte

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  botte    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɔtə/
Woordafbreking
  • bot·te
Woordherkomst en -opbouw
  • [zelfstandig naamwoord] van Middelnederlands botte [1][2][3][4]
  • [bijvoeglijk naamwoord] bot met de uitgang -e en verdubbeling van de medeklinker om aan te geven dat de o kort blijft
  • [werkwoord] bot met de uitgang -te
enkelvoud meervoud
naamwoord botte botten
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

botte

  1. (verouderd) vat, kuip, bak, kan
  2. (verouderd) draagmand, gevlochten koffer
  3. (verouderd) laars
  4. (historisch) werktuig dat werd gebruikt bij het maken van Goudse pijpen

Bijvoeglijk naamwoord

botte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bot

Werkwoord

vervoeging van
botten

botte

  1. enkelvoud verleden tijd van botten
    • Ik botte. 
    • Jij botte. 
    • Hij, zij, het botte. 
  2. aanvoegende wijs van botten

Gangbaarheid

  • Het woord botte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
44 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.