braaksel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  braaksel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbraksəl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • braak·sel
Woordherkomst en -opbouw
  • geen meervoud, naamwoord van handeling van braken met het achtervoegsel -sel [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord braaksel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetbraakselo

  1. dat wat is uitgekotst
    • Na het wilde studentenfeest stonk het hele huis naar bier en braaksel.  
     Om haar heen lag braaksel, de achterkant van haar nachtjapon was bevuild.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord braaksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.