bragel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bragel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bra·gel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Nedersaksisch (Gronings).
enkelvoud meervoud
naamwoord bragel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debragelm

  1. vette, buitendijkse zeeklei
    • Allemaal liggen ze, net als ik, muurvast in de bragel.[1] 
  2. onzin, gezwam, geleuter
    • Wat een bragel verkoopt die man, zeg! 

Gangbaarheid

  • Het woord 'bragel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. blz 70 Bragel
    Henk Goudappel
    Lulu.com, 2007
    ISBN 9090221255, ISBN 9789090221250
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.