brouilleren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brouilleren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • brouil·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onenig maken’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
  • afgeleid van het Franse brouiller (met het achtervoegsel -eren) [2]
    [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
brouilleren
brouilleerde
gebrouilleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

brouilleren

  1. in ruzie zijn, elkaar niet meer willen zien
    • Zij waren met elkaar gebrouilleerd. 
  2. (van weer) nevelig zijn
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord brouilleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.