buikspreker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buikspreker    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbœyksprekər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • buik·spre·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buikspreker buiksprekers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debuiksprekerm

  1. (beroep) iemand die kan buikspreken
Verwante begrippen
  • mannelijke vorm van buikspreekster
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord buikspreker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.