buitje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buitje    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbœycə/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈbœʏcjə/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈbœːtjə/
Woordafbreking
  • [1] bui·tje
  • [2] buit·je

Zelfstandig naamwoord

hetbuitjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bui
  2. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord buit

Gangbaarheid

  • Het woord buitje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.