butler

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  butler    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbʏtlər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • but·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘huisknecht’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • Van het Engelse butler, dat weer afgeleid is van het Oudfranse boteillier (“dienaar verantwoordelijk voor de wijn”)
enkelvoud meervoud
naamwoord butler butlers
verkleinwoord butlertje butlertjes

Zelfstandig naamwoord

debutlerm

  1. (beroep) de leider van de huisbedienden, hoofd van de huishouding, en fungeert als persoonlijke assistent.
    • In rijke huishoudens wordt er wel eens een butler in dienst genomen. 

Gangbaarheid

  • Het woord butler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.