cactus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  cactus    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • cac·tus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plantenfamilie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1775 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cactus cactussen
verkleinwoord cactusje cactusjes

Zelfstandig naamwoord

decactusm

  1. (plantkunde) een vetplant met stekels
    • De Rus Safronov is begin zestig en heeft al dertig jaar lang dezelfde hobby: cactussen verzamelen. Zijn tuinhuis in Rusland herbergt meer dan tweeduizend exemplaren. Safronov reist de hele wereld over om net die ene cactus te bezitten, maar geheel legaal is zijn hobby niet.[2] 
     Ik liep over rotsige bergen, begroeid met struiken en cactussen.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord cactus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  cactus (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkæktʊs/
enkelvoud meervoud
cactus cactuses/cacti

Zelfstandig naamwoord

cactus

  1. (plantkunde) cactus
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.