cicatrice

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  cicatrice    (hulp, bestand)
  • IPA: /si.ka.tʁis/
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan wetenschappelijk Latijn cicatrix litteken, insnijding, aangetroffen vanaf de 14e eeuw. [1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  cicatrice     la cicatrice     cicatrices     les cicatrices  

Zelfstandig naamwoord

cicatrice v

  1. (medisch) (figuurlijk) litteken
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • cicatriser

Verwijzingen

  1. Weblink bron cicatrice in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
cicatrizar

cicatrice

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizar
vervoeging van
cicatrizarse

cicatrice

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizarse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizarse
  3. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizarse
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.