cling

Engels

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
cling clings

cling

  1. aanhechting, vasthechting
  2. devotie, toewijding
  3. (fruit) steenvrucht waarvan het vlees aan de pit kleeft (m.n. perziken)
vervoeging
onbepaalde wijs to  cling 
he/she/it  clings 
verleden tijd  clung 
voltooid
deelwoord
 clung 
onvoltooid
deelwoord
 clinging 
gebiedende wijs  cling 

Werkwoord

cling

  1. onovergankelijk vasthechten [2], vastplakken [1], vastkleven
  2. overgankelijk vastklampen
  3. wederkerend zich vasthechten [1], zich vastklampen [2]
  4. onovergankelijk (van hout e.d.) opdrogen
  5. overgankelijk doen vasthechten/vastplakken/vastkleven
  6. overgankelijk laten opdrogen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.