coïteren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  coïteren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌkowiˈterə(n)/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • coï·te·ren, co·ite·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
coïteren
coïteerde
gecoïteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

coïteren [2]

  1. (seksualiteit) onovergankelijk (formeel) geslachtsgemeenschap hebben
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord coïteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
70 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.