cojo

Spaans

Uitspraak

IPA: /'ko.xo/

Woordafbreking
  • co·jo
enkelvoud meervoud
cojo cojos

Zelfstandig naamwoord

cojo m

  1. kreupele, manke
  enkelvoud meervoud
mannelijk cojo cojos
vrouwelijk coja cojas

Bijvoeglijk naamwoord

cojo

  1. kreupel, mank

Werkwoord

vervoeging van
coger

cojo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van coger
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.