cumul

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  cumul    (hulp, bestand)
  • IPA: /kyˈmyɫ/
Woordafbreking
  • cu·mul
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Franse cumul.
enkelvoud meervoud
naamwoord cumul cumuls
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

decumulv

  1. (Vlaanderen) het afleggen van alle vakken van twee academiejaren in één jaar
    • Cumul is pas mogelijk indien men in het vorige academiejaar goed gepresteerd heeft. 
  2. (Vlaanderen), (politiek) het gelijktijdig vervullen van verscheidene ambten door één persoon
    • Een veel gehoorde kritiek op de cumul van politieke functies is de mogelijke belangenverstrengeling. 
  3. (Vlaanderen) het gelijktijdig uitoefenen van verscheidene banen of functies door één persoon
    • Door zijn cumul van allerlei functies is onze directeur nooit te bereiken. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyperoniemen
  • [1] voorafname
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord cumul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
25 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.