devalueren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  devalueren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • de·va·lu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse dévaluer (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
devalueren
devalueerde
gedevalueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

devalueren

  1. overgankelijk (de waarde van de munteenheid) verminderen ten opzichte van buitenlands geld
    • Er werd besloten de munt te devalueren. 
  2. ergatief het vanzelf in waarde verminderen van een munt ten opzichte van andere munten
    • Het pond is ten opzichte van de euro enigszins gedevalueerd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord devalueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.