dikkig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dikkig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dik·kig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van dik met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen dikkigdikkigerdikkigst
verbogen dikkigedikkigeredikkigste
partitief dikkigsdikkigers-

Bijvoeglijk naamwoord

dikkig [1]

  1. een beetje dik, wat dik
    • 'Waar het mij om gaat: als iemand dikkig is, moet je dat dan tegen hem/haar zeggen? Ik vind dat het tot onze beschaving hoort om maar niet alles te zeggen wat je voor de mond komt. Het is al erg genoeg dat het op social media gebeurt. Ik vind dat een voorbeeld van onbeschaafd gedrag, waar we met z’n allen helemaal niet trots op moeten zijn. Je kwetst mensen. Waarom zou je dat doen? Omdat het jou oplucht?' [2] 
    • De gin-tonic arriveert en ik proost met mezelf. Tegelijkertijd verschijnt nog een Oostblokvader, met een dikkig zoontje en een CR7-voetbal. In het zwembad is besloten om – Oostblokkers onder elkaar – te gaan volleyballen. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dikkig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
43 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.