fat

Uitspraak

• Geluid:  fat    (hulp, bestand)
• IPA: / fɑt / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• fat

Woordherkomst en -opbouw

• van Frans  fat bn  "dom", in de betekenis van ‘modegek, dandy’ voor het eerst aangetroffen in 1698 ^{[1] [2] [3]}

Zelfstandig naamwoord

de fat m

1. (verouderd) modegek, iemand die buitensporige aandacht aan zijn uiterlijk besteedt

   • "Ik, of een ander, mevrouw", hernam de jonge fat, zich op de lippen bijtende; "maar ik heb mijne overtuiging".^[4] 

Verwijzingen

Gangbaarheid

• Het woord fat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fat" herkend door:

Verwijzingen

Uitspraak

• Geluid:  fat (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: /fæt/

Zelfstandig naamwoord

fat

1. (biochemie) vet

Bijvoeglijk naamwoord

fat

1. dik
2. vet

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /fat/ / /fa/

Woordherkomst en -opbouw

• via Oudprovençaals fat van Latijn  fatuus bn  "dwaas; onhandig"

Bijvoeglijk naamwoord

fat

1. (verouderd) dom, onnozel.
2. opzichtig

Woordafbreking

• fat

Zelfstandig naamwoord

fat o

1. pot
2. deken
3. (kleding) jurk

Uitspraak

• Geluid:  fat    (hulp, bestand)

Werkwoord

fat

1. herbergen