diplopie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  diplopie    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • di·plo·pie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het dubbelzien’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • met het voorvoegsel diplo- met het achtervoegsel -opie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord diplopie diplopieën
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dediplopiev [3]

  1. (medisch) dubbelzien
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord diplopie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
16 %van de Nederlanders;
27 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.