diptiek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  diptiek    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dip·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tweeluik’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'ptuchè' (vouw) met het voorvoegsel di- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord diptiek diptieken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het diptiek v of o [3]

  1. tweeluik
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord diptiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
28 %van de Nederlanders;
55 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.