domheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  domheid    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɔmhɛit/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • dom·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van dom en met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord domheid domheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dedomheidv

  1. het dom zijn
    • De domheid van mannen valt soms met geen pen te beschrijven. 
     Maar dat kapitaal hadden ze daarna allemaal vastgezet op spaarrekeningen tegen 4-5 procent rente. Op een moment dat de inflatie rond de tien procent lag. Het was niet simpelweg domheid, eerder een soort conservatief snobisme.[1]
  2. het dom doen terwijl men beter zou moeten weten
    • Door haar domheid is de wasmachine stuk. 

Gangbaarheid

  • Het woord domheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.