dubba

Oudnoords

Woordafbreking
  • dub·ba
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dubba
dubbar
dubbaði
dubbat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

dubba

  1. toerusten, uitrusten
  2. aankleden, kleden
  3. opsmukken, verfraaien
  4. ridderen
Verwante begrippen
  • [3]: búa, fá, fága, fegra, fjalla, fríða, glǽsa, gǫfga, prýða, reifa, skreyta, skrýða
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.