kleden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kleden    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kle·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kleden
'kle.dən
kleedde
'kle.də
gekleed
ɣə'klet
zwak -d volledig

Werkwoord

kleden

  1. overgankelijk kleren aandoen
  2. wederkerend, zich ~: met weefsel bedekken, van kleding voorzien
    • Zij kleedt zich altijd volgens de laatste mode. 


naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
kledenkledend
kleedgekleed
kleding
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Hij is op zijn Paasbest gekleed
Stoett-1762 [1]
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dekledenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kleed
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord kleden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.