duchten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  duchten    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • duch·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vrezen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duchten
duchtte
geducht
zwak -t volledig

Werkwoord

duchten

  1. vrezen, bang zijn voor
    • Hij duchtte de komende wedstrijd. 

Gangbaarheid

  • Het woord duchten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.