vrezen

Niet te verwarren met: frezen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vrezen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvrezə(n)/
Woordafbreking
  • vre·zen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bang zijn voor’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vrezen
/'vrezə(n)/
vreesde
/'vrezdə/
gevreesd
/ɣə'vrest/
zwak -d volledig

Werkwoord

vrezen

  1. overgankelijk bang zijn, angst hebben
    • Er wordt gevreesd dat het broeikaseffect ernstige gevolgen gaat hebben. 
     Ik kreeg het er benauwd van doordat ik vreesde dat de lijn er op elk moment weer mee kon stoppen.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

devrezenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vrees

Gangbaarheid

  • Het woord vrezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.