dunken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dunken    (hulp, bestand)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dunken
docht
(dunkte)
gedocht
(gedunkt)
zwak -cht

zwak -t

volledig
Woordafbreking
  • dun·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

[A] dunken

  1. onpersoonlijk koppelwerkwoord voorkomen (het oordeel zijn van), als mening hebben
    • Dat is, me dunkt, een hele klus. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Opmerkingen

Andere tijden zijn archaïsch:

me docht (arch.)
het heeft mij gedocht (arch.)
Vertalingen

Werkwoord

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dunken
dunkte
gedunkt
zwak -t volledig

[B] dunken

  1. overgankelijk (sport) (basketbal) hoog opspringend de bal in de basket duwen
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Engelse dunk, benaming voor een score of schot bij het basketbal
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dunken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.