basketbal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  basketbal    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑskədˌbɑl/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bas·ket·bal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basketbal basketballen
verkleinwoord basketballetje basketballetjes

Zelfstandig naamwoord

hetbasketbalo

  1. (basketbal) sport gespeeld door twee teams van vijf spelers die punten scoren door een bal in de korf van de tegenstander te gooien

debasketbalm

  1. (basketbal) bal voor het spelen van basketbal
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
basketballen

basketbal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basketballen
    • Ik basketbal. 
  2. gebiedende wijs van basketballen
    • Basketbal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basketballen
    • Basketbal je? 

Gangbaarheid

  • Het woord basketbal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.