dupliek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dupliek    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • du·pliek
enkelvoud meervoud
naamwoord dupliek duplieken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dedupliekv

  1. het laatste woord van de gedaagde in een civiele rechtszaak
    • De eiser wilde weer reageren op de dupliek van de verdediging maar dat mocht niet meer van de rechter. 

Gangbaarheid

  • Het woord dupliek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
49 %van de Nederlanders;
51 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.