durf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  durf    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdʏrəf/ (1 of 2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • durf
enkelvoud meervoud
naamwoord durf -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dedurfm

  1. het vermogen om moed te tonen
    • Heb jij de durf om het anders te doen. 
  2. iets kunnen doen wat nuttig is maar ook gevaarlijk
    • Hij had de durf om tegen zijn baas te zeggen dat het werk te zwaar en te gevaarlijk is. 

Werkwoord

vervoeging van
durven

durf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van durven
    • Ik durf. 
  2. gebiedende wijs van durven
    • Durf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van durven
    • Durf je? 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord durf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.