equipage

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  equipage    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • equi·pa·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘paard met rijtuig’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
  • Naamwoord van handeling van equiperen met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord equipage equipages
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deequipagev [3]

  1. (scheepvaart) bemanning op een schip, beneden de rang van officier
  2. (schertsend) bagage
  3. eigen rijtuig
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • equipagemeester
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord equipage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
68 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
enkelvoud meervoud
equipage equipages

Zelfstandig naamwoord

equipage

  1. uitrusting
  2. benodigdheden
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.