exterieur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  exterieur    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɛksteriør/, /ɛksteri'ør/
Woordafbreking
  • ex·te·ri·eur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uiterlijk, buitenkant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen exterieurexterieurderexterieurst
verbogen exterieureexterieurdereexterieurste
partitief exterieursexterieurders-

Bijvoeglijk naamwoord

exterieur

  1. uitwendig.
    • Hij is gespecialiseerd in exterieure groenvoorziening. 
enkelvoud meervoud
naamwoord exterieur exterieurs
exterieuren
verkleinwoord exterieurtje exterieurtjes

Zelfstandig naamwoord

hetexterieuro

  1. de buitenkant van een gebouw
    • Het exterieur was mooi versierd. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord exterieur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.